|
- 1669-1905 N.V. Bierbrouwerij 'De
Meiboom'
- 1905-1935 N.V. Stoombierbrouwerij en Mouterij 'De Meiboom'
Bier was, bij gebrek aan goed drinkwater, in de 17e eeuw volksdrank nummer één. Vlissingen kende in die tijd een tiental brouwerijen. In het midden van de 18e eeuw was dit aantal al echter gehalveerd. Als gevolg van de handel met de overzeese gebiedsdelen raakten koffie, thee en chocolade snel populair tot in alle lagen van de bevolking en dit deed de bierconsumptie drastisch afnemen. Toen in 1779 brouwerij Het Gekroonde Hart haar deuren voorgoed sloot, waren er nog maar twee brouwerijen over: De Meiboom en De Flessche. In 1796 kregen deze brouwerijen dezelfde eigenaar. In 1824 fuseerde de brouwerijen en werd het pand van De Flessche verkocht en bleef De Meiboom als enige brouwerij in de stad over.
In onderstaand artikel, wat geschreven is door Eric Hageman en Toon Franken en eerder is gepubliceerd in Den Spiegel (Jaargang 20, nr. jan. 2002) wordt de geschiedenis van De Meiboom beschreven. Een brouwerij die voor ongeveer drie eeuwen een constante factor is geweest in het Vlissingse leven en die voor even zelfs uitgroeide tot de belangrijkste fabriek van de stad, na scheepswerf De Schelde.
Het begin
Over
de eerste helft van het bestaan van de brouwerij is zeer weinig
bekend. De gevelsteen die is ingemetseld boven de poort van het
huidige flatgebouw in de Prins Hendrikstraat toont het jaartal 1669.
Volgens Winkelman is de brouwerij begin 17e eeuw opgericht door de
Fransman Buisson. De familie Buisson heeft de brouwerij lange
tijd gerund. Maar hoelang precies? Daarvoor tasten we
vooralsnog in het duister. Een eerstvolgend bericht vinden we pas in
1764, op 29 maart, wanneer geadverteerd wordt in de Middelburgsche
Courant met de verkoop van de goede neringrijke brouwerij De
Meiboom, staande op de oostzijde van de Nieuwe Haven. Tevens
wordt vermeld dat er meer dan 100 jaar met succes wordt gebrouwen.
Dit laatste doet vermoeden dat de brouwerij eerder stamt uit het
midden van de 17e eeuw, maar zekerheid is hierover niet te geven.
Deze verkoop met den stokke (per opbod), die plaats had
in herberg den Bienkorf, leverde niet het gewenste resultaat op. In
de loop van 1764 wordt tot aan het eind van dat jaar ruim dertig keer
geadverteerd met koop uit de hand. Wie de uiteindelijke
koper is geweest is niet bekend. Begin 1782 wordt de brouwerij
andermaal te koop aangeboden. De brouwerij was voorzien van twee
koperen ketels (waarvan de een ten jaare 1770 nieuw) met
een inhoud van 63 en 53 tonnen nats (een ton is ruim 150
liter), drie grote koelbakken, twee kuipen, alsook een mouterij.
Daarnaast behoorden tot de brouwerij een hegt en modern
woonhuis en een dubbel pakhuis. Verdere inlichtingen waren te
verkrijgen bij Matthijs Bekker Gerritz, boekhouder van de brouwerij.
Wie de koper of kopers waren is andermaal niet bekend, maar het is
mogelijk dat Wilhelmus Cornelis van Duuren sr. hier reeds bij
betrokken was en het begin van een familiebedrijf werd gestart, dat
honderd jaar stand zou houden.
De periode 1782-1882, de familie Van Duuren
Dutilh
In 1796 maakte Van Duuren sr. en Van
Duuren jr. (die toen 22 jaar was) deel uit van de
sociëteit De Meiboom. De andere leden waren Leonard
Constantijn van Sons, de erven van Johan Christiaan van Loon van
Burgh en Cornelis van Ockenburg. In dat jaar kocht de sociëteit
(een voorloper van de vennootschap, vergelijk de Franse benaming
sociètè) brouwerij De Flessche. Dit betekende dat de
laatste twee brouwerijen die Vlissingen nog telde fuseerden.
In de archieven vonden we in 1812 voor het eerst een vermelding van
wie de leiding had over de brouwerij: Wilhelmus Cornelis van Duuren
(jr.). Toen de Franse bezetters de octrooirechten instelden de
régies des droits réunies schreef Van
Duuren een brief aan de burgemeester, waarin hij uitgebreid
toelichtte dat hij over de jaren 1811 en 1812 verkeerd was
aangeslagen, wat hem een verlies opleverde van ruim 7000 frank! Of
hij uiteindelijk dit geld heeft teruggekregen is niet bekend.
Uit de rekeningen naar aanleiding van de octrooirechten valt af te
leiden dat Van Duuren in 1813 gemiddeld één keer per
maand naar het bureau was gekomen om de omvang van zijn brouwsels aan
te geven: de totale jaarproduktie bedroeg 2804 hl. Betrekken we
hierbij de aangifte van niet-Vlissingse bieren door bierhandelaren
(6988 hl.), dan blijkt dat De Meiboom ongeveer 30% van de gehele
bieraangifte in Vlissingen in dat jaar voor haar rekening nam. Het
Vlissingse bier van De Meiboom werd overigens aangeslagen met
èèn frank per hl., de niet-Vlissingse bieren met twee
frank per hl.
In die tijd werden er in de brouwerij, naast vermoedelijk witbier, in
ieder geval ordinaire bruine en princesse bieren
gebrouwen, een wat zwaarder Oostindisch bier en een
luxere soort ale. Deze laatste kostte 25,- per ton, wat
neerkwam op ongeveer 4 cent per glas. De andere soorten waren
uiteraard goedkoper (ongeveer 13 gulden per ton of minder). Uit de
statistieken van de Provinciale Staten van 1816 bleek dat de
brouwerij 11 werknemers telde en hiermee was De Meiboom een van de
grootste brouwerijen van Zeeland geworden. Door de lage
belastingtarieven op het bier was dit mede mogelijk gemaakt. In
dezelfde statistieken van 1816 worden de importante hoge
prijzen der granen en hoppen en een slechte hopoogst echter als
bezwarend gezien voor het doorgroeien van de brouwerij.
Kennelijk was dit vooruitzicht te pessimistisch: Van Duuren was in
1818 in staat de prijs van de goedkopere biersoorten te verminderen
met 1 gulden en in 1819 nog eens met 2 gulden er ton.
Naast het brouwen was Van Duuren overigens ook zeer actief in de
politiek en bracht hij het zelfs tot burgemeester van Vlissingen en
lid van de Staten van Zeeland. Daarnaast was hij ook
Regter-Commissaris' van de Rechtbank van
Koophandel, trad hij soms op als voogd en executeur van
inboedels en dreef hij een steenkolenhandel. Aan het eind van zijn
leven was hij ook nog even lid van de Vlissingse kamer van
Koophandel. Op 11 november 1823 overleed Wilhelmus van Duuren op
59-jarige leeftijd, als gevolg van een beroerte.
Een maand later stond de brouwerij te koop. De tekst van de
advertentie bevatte de zinsnede 'welke meer dan 40 jaren van een goed
debiet heeft mogen jouisseren (wellicht verwijst dit naar de
40-jarige betrokkenheid van de familie Van Duuren met de brouwerij?).
Vergelijken we deze advertentie met die van ruim veertig jaar
geleden, dan valt op dat de brouwerij ondertussen enorm was
uitgebreid: de brouwcapaciteit was bijna verdubbeld (twee brouwketels
van ruim 109 en 104 tonnen). Verder was er sprake van koperen pompen,
een werkkuip (131 tonnen 35 kannen), een geilkuip (97 tonnen 94
kannen), een hoppebak en drie bierbakken, een eest, ruime moutvloer,
twee moutmolens voor paarden, graanzolders, bierkelders en een
moderne woning. Daarnaast waren er ook nog pakhuizen bijgekomen,
alsmede een kuiperij- en kantoorlokaal, koetshuis, paardenstal en
twee annexe woningen (in de Flesschenstraat). Als tweede perceel
staat als te koop vermeld een pakhuis (voormalig huis) in de s
Gravestraat, dat de naam de Brouwerij
London draagt. Men kan stellen dat Van
Duuren een behoorlijk succesvol brouwer is geweest!
Enkele maanden later (9 april 1824) wordt het
omvangrijke brouwerij-complex verkocht. Jacob Loois, bakker en
koopman, koopt de brouwerij met annexe woningen etc. voor fl.
10.050,-. Van Duurens schoonzoon, Jacob Christiaan Dutilh,
destijds werkzaam als eerste klerk bij de directie van de Marine,
koopt pakhuis de brouwerij London
voor fl. 640,-.
Tevens vonden we in dezelfde notariële akte, dat Dutilh de
brouwerij de Flessche met woning in de Paardestraat en het huis
de Wijnberg met annexe pakhuis op de Wijnbergsche Kaai voor fl.
4000,- verkoopt aan zijn toenmalige werkgever, het Departement van de
Marine. Van Dijke schrijft in De Wete (1992, p. 12-13) dat het gebouw
waar de brouwerij gevestigd was in de Korenstraat lag. Het zou na de
verkoop in gebruik zijn genomen als militair hospitaal, welke functie
het vervulde tot 1940. Het poortje van de brouwerij, zou
in 1954 naar de Breewaterstraat zijn verhuisd, alwaar het nog steeds
te bezichtigen is. Het is maar de vraag of deze veronderstelling
juist is. Aangezien brouwerij De Flessche in de Paardestraat wijk K.
no. 131 lag, moet het poortje afkomstig zijn van een ander gebouw
de vijzel die erin gebeeldhouwd is doet eerder vermoeden dat
het hier om een apotheek ging.
Op 29 juni 1824 kocht Dutilh de helft van De Meiboom weer terug,
daarbij gebruikmakend van het kapitaal van de in Middelburg wonende
Pieternella van Duuren, de ongehuwde dochter van Wilhelmus, die vaker
bij transacties van Dutilh was betrokken als slapende
vennoot.
Loois ging de brouwerij leiden, terwijl Dutilh op de achtergrond
mede-eigenaar bleef. De steenkolenhandel van zijn overleden
schoonvader zou Dutilh wel blijven voortzetten; enige jaren later
werd ook deze handel gevoegd bij het partnerschap tussen Loois en
Dutilh en ging men verder onder de naam Loois & Co.
Aan het samenwerkingsverband komt een einde als Loois in 1839 op
52-jarige leeftijd overlijdt. Dutilh laat terstond de brouwerij en de
steenkolenhandel overgaan in handen van zijn dan 20-jarige zoon,
Willem Cornelis Van Duuren Dutilh.
De conclusie lijkt gerechtvaardigd dat Jacob Dutilh zich nooit echt
zelf bezig heeft gehouden met het runnen van de brouwerij, laat staan
het brouwen van bier. Het sociale en politieke leven trok hem des te
meer. Zo was hij jarenlang lid van de Vlissingse gemeenteraad (en in
1858 zelfs even waarnemend burgemeester) en tevens lid van de Staten
van Zeeland. Bij de viering van het veertigjarig bestaan van de
Maatschappij tot het nut van het algemeen (8 mei 1858)
wordt hij gehuldigd als medeoprichter en sinds 37 jaar als secretaris
van de Maatschappij. Daarnaast bekleedde hij ook nog uiteenlopende
functies als lid van de Kamer van Koophandel, voorzitter van de Raad
der kerkvoogden, Commies bij de Directie der Marine (waar hij ooit
als klerk begon) en lid van een commissie die zich inzette voor het
lenigen van de nood der armen. Met zon druk
bestaan deed hij er inderdaad beter aan om de brouwerijzaken aan zijn
zoon over te laten. Op 20 december 1860 overlijdt Jacob op 74-jarige
leeftijd.
Willem Cornelis
Van Duuren Dutilh zal de brouwerij leiden voor een periode van ruim
veertig jaar. In 1842 trouwt hij met Catharina Jozina Winkelman. Haar
vader had een paar jaar daarvoor reeds zijn metselbedrijf overgedaan
aan Jacob Loois tussen de zakenfamilies in Vlissingen
bestonden dus meer dan alleen zakelijke banden.
De brouwerij was inmiddels, vergeleken met toestand van zon
dertig jaar geleden, wel ingekrompen. Telde de brouwerij bijvoorbeeld
destijds nog 11 werknemers, thans was dit aantal gehalveerd. Ook de
jaarproduktie was behoorlijk teruggelopen: in 1843 werd nog zon
1700 hl. gebrouwen, wat neerkomt op 60% van de hoeveelheid die
grootvader Wilhelmus produceerde. Maar die had dan ook nog de
beschikking over brouwerij de Flessche en dat zou een deel van het
verschil kunnen verklaren. Een andere verklaring kan worden gezocht
in de verdere daling van de publieke belangstelling voor het bier en
de concurrentie van Engelse en in toenemende mate van Duitse
(Beierse) bieren, die kwalitatief van beter gehalte waren. Ook
Belgisch bier, waaronder het Leuvens bier van brouwerij Artois, werd
zeer gewaardeerd. Bier was echter geen volksdrank meer, het werd een
luxe-artikel. Uit een onderzoek naar de bestedingen van huishoudens
over de periode 1814-1870 blijkt dat deze drank in arbeidersgezinnen
bijna niet meer werd gedronken - jenever echter des te meer.
Het was dan ook niet meer dan logisch dat Van Duuren Dutilh zocht
naar wegen om bij een krimpende biermarkt het debiet buiten Vlisingen
uit te breiden. In 1844 is er in ieder geval een depot van De Meiboom
in de Langedelft A. 89 in Middelburg, welke werd beheerd door D. de
Oude. In de Middelbursche Courant adverteerde hij dat
weder bij hem voorhanden zijn de gewone
en algemeen goedgekeurde Maartsche Bieren, terwijl steeds in
genoegzame hoeveelheid Prinsessen-Bier in zijn Depot is leggende. Ook
wordt in de Brouwerij dezer Bieren thans, door het engageren van een
kundigen Vlaamschen Meesterknecht, gebrouwen de Gentsche Uitzet,
welke vanaf nu aan ook in het Depot voorhanden is.In 1857, De Oude is dan al een paar jaar geleden
verhuisd naar de Spanjaardstraat F. 71, adverteerde hij:
Telken vrijdag worden de bestelde
Bieren rechtstreeks uit de Brouwerij aan de begunstigers bezorgd,
tusschentijds uit het Depot. De bieren uit voornoemde brouwerij
verdienen de algemene goedkeuring, terwijl het Wit Bier met het
aangevoerd worden uit Noordbrabant kan wedijveren. Ook vanuit Brabantse hoek was de concurrentie
geducht: de brouwerij Van Meer & Co uit Zevenbergen had zelfs een
eigen depot op de Rouaanse Kaai H. 65 in Middelburg (agent J.A.
Sistermans). Verder gold dat er in Middelburg nog de brouwerijen De
Vijfhoek, De Moriaan en De Lelie waren, dat brouwer Benteyn van
brouwerij De Klaver uit Oostburg zowel in Middelburg als in
Vlissingen een agentschap voor zijn bieren had en dat er nog andere
bierhandelaren actief waren. Op deze manier is het niet moeilijk voor
te stellen dat het voor Van Duuren Dutilh een langdurig grote
inspanning moet hebben gevergd om het hoofd boven water te houden op
deze relatief kleine markt met veel mededingers.
Daarbij vormden de instabiele graanprijzen ook nog eens een
belemmerende factor. Om deze gemeenschappelijke vijand te weerstaan
voerde De Meiboom samen met de drie Middelburgse brouwerijen geruime
tijd (in ieder geval van 1847 tot 1858) een gezamenlijk prijsbeleid.
Dit in navolging van de vier brouwerijen in het vierde district
(West-Zeeuws-Vlaanderen), die reeds een aantal jaren eerder hiertoe
waren overgegaan. Ten slotte deed de bieraccijns, die in menige ogen
onterecht hoog was, de biermarkt ook geen goed. In het verslag van de
Provinciale Staten van 1856 wordt vermeld dat, ondanks economische
successen op diverse terreinen in Zeeland, de brouwerijen daarentegen
meer en meer achteruit gingen hetgeen voornamelijk aan de hoge
prijzen der granen en de bieraccijns wordt toegeschreven. Ondanks de
oprichting van enkele brouwerijen, daalt het totaal aantal
brouwerijen in Zeeland over de periode 1819-1858 van 28 naar 19. De
Vlissingse brouwerij vormde volgens het provinciaal verslag hierop
een welkome uitzondering: zij werkte met goed gevolg, ook voor
verzending naar elders.
Van Duuren Dutilh weet in eerste instantie met De Meiboom een
behoorlijke plaats op de bierkaart te behouden. De brouwerij groeide
echter niet wezenlijk, het aantal werknemers bleef in de periode
1860-1882 schommelen rond de vijf. En dat werd toch een gemis, gezien
de groei die grote brouwerijen uit Noord- en Zuid-Holland
doormaakten, zoals Van Vollenhoven, De Haan, De Koninklijke
Nederlandse Beijersch Bierbrouwerij, Amstel en Heineken. Zij breidden
hun debiet uit naar alle hoeken van het land. Volgens de
gemeenteverslagen van die tijd bleef De Meiboom lange tijd goed
voorzien in de plaatselijke behoefte. Vooral de goede kwaliteit van
de Meiboom bieren werd vaak geroemd en mede door de billijke
prijzen kon men blijven wedijveren met vreemde
brouwerijen. Ook werd afzet gevonden in de provincies buiten
Zeeland en in 1874 is er zelfs even sprake van verzending naar
hetere luchtstreken. Maar rond 1880 wordt de toonzetting
pessimistischer, het toenemend verbruik van vreemde bieren
werkt op haar debiet niet gunstig. De grote brouwerijen krijgen
de methode van lage gisting steeds beter onder de knie en het nieuwe
bier, de Pils (naar het Tsjechische Pilzen) wint sterk
aan populariteit. Daarbij werd in 1871 ook de accijnswetgeving, die
tot dan toe vooral gericht was op de hooggegiste bieren, aangepast
voor de bieren van lage gisting. Van Duuren Dutilh kon of durfde een
grote investering om de brouwerij te moderniseren niet meer aan. Dit
is ook weer niet zo verwonderlijk, gezien het feit dat hij inmiddels
de leeftijd van 63 jaar had bereikt. Een aantal jaren geleden (in
1875) was zijn vrouw reeds overleden. De brouwerij werd in 1882
verkocht. In 1886 verhuisde Van Duuren Dutilh naar Leiden, waar hij
in 1889 overleed.
Evenals zijn vader en grootvader bekleedde Van Duuren Dutilh vele
andere functies. Zo is hij secretaris van de Kamer van Koophandel,
bestuurslid van de sociëteit 'Gezelligheid', secretaris van
sociëteit de Unie en secretaris van de
Vrijmetselaars geweest. In 1862 kreeg hij als commandant van de
Vlissingsche Erewacht (schutterij) een koninklijke onderscheiding in
de Orde van de Eikenkroon. Daarnaast dreef hij als eerder gezegd een
steenkolenhandel (later met twee partners) en had hij een handel in
wijnen; ook was hij agent voor de Algemene Verzekeringsmaatschappij
Tiel en hoofdagent voor een handel in guano. Wat De Meiboom betreft
hield hij zich vooral bezig met de bedrijfseconomische aspecten van
de brouwerij; voor het brouwen zelf huurde hij een kundige
brouwmeester in.
Uit een correspondentie tussen een nazaat van Van Duuren Dutilh en
het Gemeentearchief Vlissingen bleek dat hij bovenal een groot
liefhebber van paarden en van koeien was. Deze laatste liepen gewoon
rond op het terrein van de brouwerij. In een advertentie van de
Middelburgsche Courant (10 mei 1864) werd nog gezocht naar een
echtpaar of boerendochter om 12 koeien te melken en deze melk te
verkopen op de markt tegen een vast loon. Volgens de bovengenoemde
correspondentie zijn de koeien echter op een gegeven moment tijdens
een overstroming verdronken. In een advertentie in de Vlissingsche
Courant 30 januari 1881 wordt de koestal (voor 14 tot 16 koeien) te
huur aangeboden. De koestal bevond zich in de Flesschenstraat
L.61.
Aan het eind van de periode onder van Duuren Dutilh was er nog een
gebeurtenis, die nogal voor wat leven in de brouwerij zorgde
of bij nader inzien het ontbreken daarvan. Op 8 september werd het
lijk van de 35-jarige H. Meier uit de brouwput opgevist. Meijer was
een ontslagen Belgische zeeloods en winkelier en tapper in de
Palingstraat. Sinds 15 februari van dat jaar was hij als vermist
opgegeven. Aangezien hij het laatst bij de Oesterput was
gesignaleerd, werd aangenomen dat hij daar of aan het Rijzenhoofd was
verdronken, alhoewel sommigen vermoedden dat hij in een der
regenbakken of bierketels van De Meiboom terecht was gekomen. Waar
dit vermoeden op werd gebaseerd is ons niet duidelijk geworden, maar
de geruchten die hieromtrent maandenlang ciculeerden waren voor de
schoonvader van Meier, de heer P. Loesberg, wel een aanleiding om in
mei een nader onderzoek te laten verrichten in de brouwerij. Via een
bericht in de Vlissingsche Courant op 2 juni laat Loesberg weten dat
"daarbij is gebleken dat hoegenaamd geen
sporen van den vermisten in een der regenbakken of bierketels zijn
gevonden, en is hem daarenboven door den Bierbrouwer een Scheikundig
attest van de volkomen zuiverheid van de Brouwwater getoond,
afgegeven door het bureau van Scheikundig onderzoek te Middelburg.
Naar aanleiding hiervan (
) doe ik met alle oprechtheid gaarne
hulde aan de volle waarheid om een ieder hiervan in kennis te stellen
opdat den Heer van Duuren Dutilh voor verdere schade door verlies van
Cliëntelle worde gewaarborgd en niemand meer aan dusdanige uit
te strooien berichten geloof zoude hechten." Gelukkig viel er in die zomer behoorlijk veel regen,
waardoor er weinig tot geen gebruik van het water uit de brouwput
werd gemaakt. Toch begon een danig onaangename geur zich op het
brouwerijterrein te verspreiden, zodat men besloot tot een tweede
onderzoek. Daarbij werd alsnog het lijk in kennelijke staat uit de bak gehaald en onmiddellijk
naar de begraafplaats vervoerd. De bak is daarop ledig gepomt en
behoorlijk gezuiverd geworden. Of deze
gebeurtenis had bijgedragen tot de (tijdelijke) ondergang van de
brouwerij is niet met zekerheid vast te stellen. De eerder geschetste ontwikkelingen op de biermarkt
zullen een meer bepalende factor zijn geweest, maar al met al zal
deze affaire de brouwerij geen goed hebben gedaan! Wanneer de
brouwerij in het jaar daarop verkocht werd, laat een doorstart nog
enkele jaren op zich wachten. Eerst is uitgebreid onderzocht of het
water van de Vlissingsche Duinwaterleiding geschikt was om als
brouwwater te dienen. Toen dit het geval bleek te zijn ging De
Meiboom een nieuwe fase in, die zijn weerga, tot op heden, in Zeeland
niet zou kennen. Hoe dit in zijn werk is gegaan zal hieronder verder
worden belicht.
18821887, Maters en Frencken &
co
Het bezit van Van Duuren Dutilh was over de jaren behoorlijk
gegroeid. Naast het brouwerij-complex met brouwerij, mouterij,
kantoor en verdere gebouwen, bestond het uit nog eens vier huizen,
vier pakhuizen, een paardenstal en een koeienstal. Het bezit werd in
onderdelen geveild en door verschillende kopers gekocht. Cornelis
Maters was met fl. 10061,- de hoogste bieder op het brouwerij-complex
en de stallen, maar dit werd in eerste instantie te weinig bevonden.
Enige dagen later lukte het Maters, van beroep aannemer van publieke
werken, wel om het eigendom van de brouwerij te verwerven door ook de
resterende percelen op te kopen, in totaal voor de som van fl.
16600,-. In de Vlissingsche Courant van 3 september 1885 lazen we dat
hij 20 okshoofden gevuld met duinwater naar elders had verzonden om
te laten onderzoeken of het geschikt was voor het brouwen van bier.
Als deze proef slaagde zal de
voormalige bierbrouwerij De Meiboom hoogst waarschijnlijk weder aan
hare bestemming gaan beantwoorden en deze in handen overgaan van
mannen, die reeds wegens het brouwen van goed bier een goede naam
hebben verworven. De brouwer in
kwestie is Georges Frencken uit Oosterhout, bijgestaan door
geldschieter Joseph Johannes de Klijn, de burgemeester van
Oudenbosch. Drie weken later lezen we het verlossende woord:
Met veel genoegen kunnen wij thans
onzen lezers mededeelen, dat de voormalige bierbrouwerij De
Meiboom, tot dusverre in eigendom bezeten door de heer Maters,
heden middag onderhands is verkocht, en zal worden ingericht voor
eene stoombierbrouwerij., Snel
daarop wordt een N.V. opgericht waarin, naast de genoemde heren uit
West-Brabant, Maters en de Vlissingse burgemeester Arie Smit
financieel participeren. Maters en De Klijn worden benoemd als
commissarissen. Het startkapitaal wordt bepaald op fl. 60.000,-.
De brouwerij werd geheel verbouwd (43 m lang en 8 m breed met twee
uitbouwen) en voorzien van moderne apparatuur als een machine van 8
pk, een geautomatiseerde roerkuip (3660 liter), twee waterketels
(10.456 en 7948 liter), een koelbak (12743 liter) en een gistkuip
(8300 liter). In de Vlissingsche Courant van 2 juni 1886 werd verder
vermeld dat er reeds proefbrouwsels zijn gemaakt, die uitstekend zijn
gelukt. De bemoeienis van de Vlissingse burgemeester bij de brouwerij
zou een verklaring kunnen zijn, dat de journalist zijn loftrompet
niet onder stoelen of banken stak: In alle gevallen raden wij ieder, die gaarne het zijne
wenscht bij te dragen tot bevordering van alles, wat op waardeering
aanspraak mag maken aan, eens een kijkje in deze inderdaad degelijke
inrichting te gaan nemen, welke naar onzen wensch een ruim debiet en
grooten aftrek van haar smakelijk bier moge ten deel
vallen. In de Vlissingsche
Courant van 9 december 1886 werd hier nog eens een schepje bovenop
gedaan: Bezwaren van allerlei aard te
bovengekomen zijnde, is "de Meiboom" thans in staat bier te leveren,
dat met het zogenaamde Heijneker bier en andere bieren in
degelijkheid en zuiverheid van smaak kan wedijveren. Gebrouwen uit
zuivere hop en gerst, waartoe ons heerlijk duinwater mede het zijne
aan toebrengt, wordt thans het publiek een biertje aangeboden, dat,
wij twijfelen er geenszins aan, of het zal wel aftrek ten deel
vallen. Vandaar dat wij gerustelijk durven aanbevelen eene bestelling
aan "de Meiboom" te doen. Nota bene:
dit bericht stond in de rubriek Binnenland en niet tussen
de advertenties! In een echte advertentie lazen we dat
het puik
gerstebier voor fl. 5,- per halve ton was. Zo ook trok een andere
advertentie van Frencken op 29 april 1886 onze aandacht, waarin werd
gevraagd naar H.H. Sleepers, die
genegen zijn tegen 15 cent per voer den thans nog bestaanden regenbak
in de Bierbrouwerij "de Meiboom" te dempen. Op deze manier kon het Vlissings publiek ook zijdelings
vernemen dat het menens was met de nieuwe plannen voor de
brouwerij.
1887-1934, Dudok van Heel
In 1887 krijgt de brouwerij een nieuwe directeur in de persoon van
Abraham Everardus Dudok van Heel. Waarschijnlijk bleef Frencken de
technische leiding in de brouwerij houden, aangezien hij bleef
participeren in de vennootschap. Het kapitaal werd met fl. 20.000,-
opgehoogd tot fl. 80.000,-. Dudok van Heel was eveneens afkomstig uit
West-Brabant (Princenhage) en zijn vader was eigenaar van de
Nederlandsche Beetwortelsuikerfabriek N.V. de Mark, onder
Oudenbosch. De eerder genoemde Joseph de Klijn was daar 11 jaar
mede-directeur. Oude bekenden, dus.
Ook Dudok van Heel wist de gunst van de Vlissingsche Courant te
winnen. In een artikel van 4 januari 1888 werd vooral de zuiverheid
van het bier geprezen: Al wat de
wetenschap op het gebied der werktuigen heeft in het leven geroepen
om goed zuiver bier te maken is in deze brouwerij in toepassing
gebracht. (
) Als zuiverheidsmaatregel worden op machinale wijze
alle vaten van binnen geheel bepikt, waardoor eene reiniging der
ledige fusten gemakkelijker gaat en deze nooit ondragelijk
ruiken. Naast het
gewone gerstebier, werd er lager (belegen en
voedzamer) gebrouwen, alsook een Maastrichts bier,
een zuurzoet bier, dat vergistte op een geregelde temperatuur in de
kelder. De brouwerij was inmiddels in staat om 100 hl. per dag te
produceren. Er werd overigens dan nog enkel bovengistend bier
gebrouwen.
In 1889 deed De Meiboom mee aan de
Zeeuwsche Nijverheidstentoonstelling in Middelburg, naast een zestal
Zeeuwsvlaamse brouwerijen, met bieren als gerste lager, dubbel gerste
en Berliner Alt alle op de fles. In de Middelburgsche Courant
werd de tentoonstelling uitvoerig beschreven: het was een ware
happening, die meer dan een maand duurde en duizenden bezoekers trok,
waaronder de minister van Economische Zaken. Als enige van de
brouwerijen wist de Meiboom een bronzen medaille in de wacht te
slepen, de jury bleek zeer onder de indruk te zijn van de dubbele
gerste. Ruim vijftien jaar zou de Meiboom het beeldmerk van de
tentoonstelling in haar logo voeren!
Hoewel het zeker niet slecht ging met de brouwerij werd er in de
gemeenteverslagen van die tijd vaak op gewezen, dat de concurrentie
van vreemde bieren heftig was en steeds ongunstig
werkt op haar debiet. En inderdaad, de concurrentie, die eerder
Van Duuren Dutilh waarschijnlijk de nekslag had gegeven, bleef
groeien. In navolging van de grote brouwerijen in het westen, gingen
steeds meer brouwerijen in andere delen van het land over op de
ondergistende methode. De smaak van het onder- of laaggegiste bier
viel namelijk in goede aarde bij het publiek, eerst onder een deel
van de maatschappelijke bovenlaag en later in bredere kringen onder
de bevolking. De produktiewijze van de lage of ondergisting was
echter veel duurder, omdat het bier tussen de een en twee weken moest
gisten en daarna nog eens drie maanden moest rijpen. De bovengistende
methode duurde enkele dagen en het bier kon dan na een week worden
gedronken. Daarbij was ondergistend veel beter houdbaar.
Waarschijnlijk werd het ondergistend brouwen in de 15e eeuw per
toeval ontdekt in Bohemen, waarbij de vergisting plaatsvindt bij
temperaturen tussen de 5 en de 10 graden Celsius. Vandaar verspreidde
het zich geleidelijk naar het aangrenzende Oostenrijk en Beieren,
alwaar het verder werd ontwikkeld. De overschakeling van bovengisting
naar ondergisting vergde echter een enorme investering. Hiervoor
werden doorgaans N.V.s voor opgericht en slechts enkele
brouwerijen waren in staat daartoe geldschieters te vinden. In de
jaren zeventig van de 19e eeuw was er geen enkele traditionele
brouwerij in Nederland met een kapitaal van meer dan fl. 100.000,-;
in 1890 waren van de 540 brouwerijen slechts 10 een N.V. Hiermee
wordt in èèn klap de bijzondere positie van De Meiboom
en niet in de laatste plaats de grote avontuurzin van onze
mannen uit Oudenbosch zichtbaar! De Beijersche
brouwerijen startten vaak met investeringen van meer dan een half
miljoen; in Vlissingen waagde men in 1897 de overstap door het
kapitaal met fl. 30.000,- te verhogen naar fl. 110.000,-.
De investering betrof een stoomketel van 30m2 oppervlak
(waarschijnlijk om de temperatuur van de brouwketel beter te kunnen
reguleren) en een stoomwerktuig van 20 pk voor een koolzuur
ijsmachine. In de Vlissingsche Courant van 2 januari 1897 werd
geschreven dat in de winter daarvoor, toen de temperatuur gedurende
enige weken rond het vriespunt lag, tot proef met tendienste staande gebrekkige hulpmiddelen
een paar brouwsels naar Munchener en Dortmunder methode gemaakt
werden. Deze bieren vielen zoo uitstekend uit, dat hierdoor volkomen
bewezen was, dat het Vlissings duinwater bij uitstek geschikt is voor
het brouwen van Lagerbieren. De
verbouwing van de brouwerij duurde vier maanden en op 17 september
1897 verscheen een bericht in de Vlissingsche Courant waarin werd
gesteld dat er verschillende bieren konden worden geleverd
"die tegenwoordig in de smaak vallen en
aan de eischen voldoen die daarvoor gesteld worden, (
) terwijl
het zeker eene aanbeveling voor haar is dat een brouwmeester aan het
hoofd staat, die een degelijke wetenschappelijke opleiding heeft
genoten op Duitsche brouwscholen.
In 1899 werd een vergunning aangevraagd tot het plaatsen van een
tweede, grotere stoomketel. Dit leidde tot grote bezwaren van 32
omwonenden. Deze klaagden over de dikke rook en roet, die al van de
eerste stoomketel in de lucht werd geblazen. Zo was het onmogelijk om
in de buurt de was te bleken en daarbij drong de zwarte massa
tot in de naden der vensters. Uiteindelijk werd Dudok van Heel
de vergunning verleend, mits hij aan een aantal voorwaarden zou
voldoen, zoals het plaatsen van een schoorsteen van 25m hoog,
voorzien van een vonkenvanger.
In 1903 waren er weer plannen tot uitbreiding in de maak. De
Vlissingsche Courant van 1 december 1903 meldde dat de productie
enorm was gestegen: waar de laatste jaren onder Van Duuren Dutilh nog
slechts 800 hl. per jaar werd gebrouwen, was de productie in 1888
gestegen tot 3300 hl. en in 1898 tot 7000 hl. In de vijf jaren die
volgde verdubbelde de productie nogeens tot 14.000 hl. per jaar. Het
ging zeer voor de wind en de rek was er nog lang niet uit.
Optimistisch voegde de journalist eraan toe: Wij hopen in het belang van onze stad dat de directie
van de Meiboom het exporteren van haar bieren zoo zal
weten uit te breiden, dat zij eenmaal aan honderden menschen brood
verschaft, en ook in eigen spoorwegwagons door geheel ons land haar
product zal verzenden.
De uitbreidingsplannen manifesteerden zich in het bijbouwen van een
machinekamer met ketelhuis, kolenbergplaats en pompenkamer. Dit de
nog steeds ervaren overlast door de buurtbewoners ten spijt
zij waren nog steeds niet af van het weke geraas der
condensator en de zwarte roet op bloemen en planten. In de
machinekamer werd een nieuwe ijsmachine volgens het
zwartigzuursysteem geplaatst en ook de oude ijsmachine
werd daar naartoe gebracht. In de pompenkamer kwamen vier pompen ten
behoeve van de ijsmachine. Voor de schoorsteen van het ketelhuis werd
een hoogte van 20m bepaald, iets waar de buren niet bepaald blij mee
zullen zijn geweest. Na deze verbouwing berichtte men in de
Vlissingsche Courant van 1 augustus 1905, dat De Meiboom, na De
Schelde, de belangrijkste fabriek voor de stad is geworden, gezien de
groei die zij doormaakte. Daarbij konden nu met de nieuwe ijsmachine
in betrekkelijk korte tijd ijsbalken worden gemaakt van het heldere
duinwater. Tevens werd voldaan aan de
strengste eischen van betreffende afkoeling, verwarming en
luchtzuivering (
) het toenemend debiet is een bewijs dat hare
producten gewild zijn. Wij koesteren de overtuiging, dat deze tak van
nijverheid binnen een niet lang tijdsverloop een hoge vlucht zal
nemen: de krachtige leiding van den bekwamen brouwmeester, den heer
de Groen, is daarvoor waarborg.
En het bleef inderdaad goed gaan: naast bier was de ijsomzet ook
winstgevend. In 1910 werd het kapitaal van de vennootschap nog eens
verhoogd met fl. 10.000,- naar fl. 120.000.
Rond 1912 droeg Dudok van Heel sr. de leiding van de brouwerij over
aan zijn zoon Dudok van Heel jr. In 1909 was Dudok van Heel sr. in
Vlissingen consul van Duitsland geworden en dat bleef hij tot de
Eerste Wereldoorlog. Uiteindelijk overleed hij in 1925 in Den
Haag.
Ook onder Dudok van Heel jr. werd de
stijgende lijn voortgezet. Volgens het Gemeenteverslag Vlissingen was
in 1914 de bieromzet groter dan in voorgaande jaren. Dat kwam mede
doordat gedurende de laatste drie maanden van dat jaar een groot
aantal Belgische vluchtelingen (ook) naar Vlissingen was gekomen. Het
oorlogsgeweld had echter nadelige gevolgen voor de grondstoffen voor
het bier. Ook in het jaar daarop waren deze moeilijk te verkrijgen en
dan nog slechts tegen hoge prijzen. De omzet van bier en ijs was
niettemin zeer bevredigend. De oorlogssituatie in Europa weerhield de
directie er in ieder geval niet van om te investeren in een nieuwe
vaatspoelinrichting. In een bericht in de Vlissingsche Courant (29
juli 1916) werd deze als volgt omschreven: de vuile vaten worden eenvoudig een voor een op twee
ijzeren opvangstangen gelegd en de machine, door electrische
beweegkracht gedreven, schrobt ze inwendig af en wascht ze inwendig
eerst met warm en dan met kouw water schoon. Zoo gereinigd worden ze
met eene lamp van binnen nog eens nagezien, waarna zij verder
vortrollend komen op de plaatswaar zij direct kunnen worden gevuld.
Ter bevordering van de zindelijkheid en van de zuiverheid van het
bier worden de vaten van binnen gepekt, ook dat gaat machinaal, een
en ander geeft heel wat bedrijvigheid te zien. Met moet zich bedenken, dat dit deel van het
productieproces eerst nog volledig met de hand werd gedaan. De
Vlissingsche Courant sprak dan ook van een uitvinding die weer
eens pleit voor de vindingrijkheid van het menseijk vernuft.
Het betrof een electro motor welke stroom krijgt van de
electrische stads centrale. Omwonenden waren bang dat de
scheuren in hun muren, veroorzaakt door eerder heiwerk, door de
trillingen van de machine groter zouden worden. Bij het toewijzen van
de hinderwetvergunning werden deze bezwaren als ongegrond verklaard;
het geschil over de toegediende schade aan de huizen moest maar
elders worden uitgevochten. Het blijft een feit dat het geen pretje
moest zijn geweest om in de buurt van de brouwerij te wonen!
De investering die de directie aandurfde in deze tijd was nog
opmerkelijker, doordat de handel in gerst totaal in elkaar zakte.
Niet voor niets werd gevreesd voor een gedwongen stilstand in het
brouwerijbedrijf. De omzet daalde dan ook flink en ook door het
stokken van de aanvoer van kolen kon slechts weinig ijs gemaakt
worden. Deze situatie bleek bijvoorbeeld teveel te zijn voor
brouwerij De Vijfhoek in Middelburg, die in 1917 genoodzaakt werd de
deuren van de brouwerij voorgoed te sluiten. De Meiboom kon evenwel
nog een rampjaar als in 1918 doorstaan. Nadat de Eerste Wereldoorlog
beëindigd werd, kwam de grondstoffenhandel weer op gang en al
snel draaide de productie van de brouwerij weer op volle toeren.
De bieromzet nam
zelfs zodanig toe, dat in 1921 werd besloten tot een gehele
verbouwing (en vergroting) van het brouwhuis, omdat de oude
inrichting aan haar maximum capaciteit was gekomen. In het brouwhuis
werden twaalf electro motoren geplaatst, variëend van 1,63 tot
11 pk. Verder werden er in de brouwerij nog eens negen bijgeplaatst,
waaronder een van 50 en èèn van 60 pk. De Meiboom was
een zeer moderne, middelgrote brouwerij geworden. Op de foto
hiernaast prijkt het nieuwe brouwhuis in vol ornaat, inclusief de
bedrijfsautos en bierkarren!In de loop van de jaren twintig
steeg de omzet jaarlijks, wat vooral te wijten was aan de vestiging
van nieuwe agentschappen buiten de provincie. Alleen voor het
Vlissingse debiet was 1927 een minder jaar, als gevolg van de
stakingen aan scheepswerf De Schelde. Aan het eind van de jaren
twintig telde de brouwerij 30 werknemers. Pas in 1930 daalde de
bieromzet enigszins, wat werd geweten aan de vrij koele zomer van dat
jaar.
Tien jaar na de
laatste grote verbouwing was de brouwerij weer toe aan een
modernisering. In 1931 werd een vergunning verleend voor het plaatsen
van een tweede grote stoomketel en de inrichting van een bottelarij,
welke bestond uit een flessenspoelmachine, een flessenvulmachine, een
etiketteermachine, een kroonkurkenmachine en een
pasteuriseerinrichting. Dit was voor die tijd zeer modern! De
economische crisis had echter als gevolg dat de toevoer van
grondstoffen steeds moeilijker verliep en bovendien begon het
bierverbruik behoorlijk te dalen. In de Vlissingse gemeenteverslagen
van 1931, 1932 en 1933 werd De Meiboom niet meer genoemd. In het
verslag van 1934 schreef men: De kleine industrieën te
Vlissingen voeren een noodlijdend bestaan; (
) de zeer oude
bierbrouwerij "de Meiboom" liquideerde. Dudok van Heel jr.
vertrok daarna naar Den Haag, alwaar hij adjunct-directeur werd van
Parès Stoomfabriek van Drops en Dessertwerken. Hij
overleed in 1942.
De Meiboom heeft
het uiteindelijk dus niet gered, maar de concurrentie was dan ook
bijzonder groot. Het was eigenlijk een bijzondere prestatie dat de
brouwerij het nog zo lang heeft uitgehouden. In 1900 stonden er 667
brouwerijen in Nederland, in 1930 nog maar 193. Vooral de Eerste
Wereldoorlog zorgde voor de crisis in de brouwwereld: de overheid
stelde in 1917, dat er een oorlogsbier moest worden gemaakt, op basis
van een halvering van de gebruikelijke grondstoffen
(fluitjesbier). Dit deed de vraag naar bier, die al
dalende was, nog sterker afnemen: het hoofdelijk gebruik zakte
uiteindelijk van 40 liter naar 10 liter per jaar. De grote
brouwerijen namen het debiet van de kleintjes over relatief
gezien werden de thans grote brouwerijen juist in deze periode echt
groot. Des te opmerkelijker dat De Meiboom in die tijd het hoofd
boven water kon houden en een groeiend debiet had. Dit was
ongetwijfeld toe te schrijven aan een combinatie van het vakmanschap
van de brouwmeester, de lef om te investeren en een goede marketing
vooral buiten Zeeland groeide de omzet behoorlijk. Maar toch,
bij al dat geweld van de groten bleef deze positie moeilijk te
verdedigen. In de jaren dertig vormden, bij de dalende vraag naar
bier, de hoge loonkosten en de 8-urige werkdag een nieuwe hobbel. De
Meiboom was niet meer bij machte deze te nemen en viel ten prooi aan
de overnamezucht van de Amstelbrouwerij. Dit betekende het einde van
het bestaan van de grootste brouwerij die Zeeland ooit heeft
gekend.
bron: Den Spiegel (Tijdschrift van de Vereniging Vrienden van het Stedelijk Museum en het Gemeentearchief te Vlissingen), Jaargang 20, nummer - januari 2002.
|
|